Het grootste deel van het ‘zelf’ is onbewust en bevindt zich onder water. De capaciteit van ons bewustzijn is zeer beperkt. De meeste dingen die we doen, denken en voelen komen via onbewuste processen tot stand. Als je een receptie bezoekt, kun je gezichten van bekenden herkennen, je kunt grammaticaal correcte zinnen produceren, de juiste afstand tot anderen innemen en pratend door de ruimte lopen zonder tegen iedereen op te botsen: allemaal activiteiten die grotendeels onbewust verlopen; ‘vanzelf gaan’. Hoe je het doet, weet je niet precies. Dat geldt ook voor voorkeuren, zoals met wie je verder wilt praten en waarover, wat je eet en drinkt. Ook dat wordt grotendeels onbewust geregeld.
Volgens de Amerikaanse psycholoog Tim Wilson zijn we in wezen vreemden voor onszelf. We weten waar we trek in hebben, welke film en welke muziek we mooi vinden, met wie we willen samenwerken en op wie we vallen. Maar we hebben geen idee waaróm. Achter de coulissen verwerkt het onbewuste alle informatie, en alleen tussentijdse resultaten van dat proces worden zichtbaar: een gevoel, een gedachte, een beslissing of handeling.
Dit betekent dat we onze eigen beweegredenen nauwelijks kennen, ook al hebben we vaak wel die illusie. We verzinnen achteraf redenen: ‘Dat ik die persoon graag mag, zal wel komen omdat hij me aandacht gaf – of juist me geen aandacht gaf want ik hou van een uitdaging, of omdat hij eigenschap X heeft want dat vind ik leuk.’ Of: ‘Ik vind collegialiteit belangrijk, dus dat moet de reden zijn dat ik graag werk bij bedrijf A.’ We bedenken dit soort redenen, dat geeft ons het gevoel dat we onszelf kennen. Maar die bedenksels kloppen vaak helemaal niet met onze werkelijke drijfveren. Het is bovendien zo dat nadenken over je redenen de drijfveer zelf kan verzwakken. Dat pleit ervoor om niet alsmaar aan je partner te vragen waarom ‘ie van je houdt of aan sollicitanten waarom ze bij je willen werken. Je vraagt naar iets wat iemand helemaal niet kán weten. Hij kan wel een reden verzinnen, maar de liefde, of de lust om ergens te werken, neemt daardoor af.
Een en ander betekent dat de interviewer-vraag “What makes you tick?” volslagen onzinnig is, en de waarde van persoonlijkheidstesten op basis van zelfrapportage zeer betrekkelijk. Je meet met zo’n test een schim van hoe iemand echt is: je meet zijn eigen theorietje over zichzelf, samen met zijn interpretatie van wat er gevraagd wordt (‘Dit gaat over besluitvaardigheid, en dat heb ik, dus ik zeg ja, zeer van toepassing’). Er komt geen verborgen zelf boven water, er komt precies datgene boven water wat al boven wás: dat wat de kandidaat al over zichzelf meende te weten.
Wil je mensen echt kennen, dan moet je kijken naar hun gedrag. Negeer uitspraken die ze over zichzelf doen, kijk naar wat ze doen. Vraag naar feiten en details. Observeer. Op die manier kom je ook tot zelfkennis. Kijk vanaf de buitenkant naar jezelf: let op je gedrag, niet op je bedoelingen en afwegingen. Juist via de buitenkant kun je jezelf leren kennen, omdat je dan niet wordt misleid door alle bedenksels die je achteraf erbij verzint.